1.4.1. De modus operandi en signatuur van God

De modus operandi en signatuur van God gaat over de werkwijze van God. Wat doet Hij precies en hoe.
En dan ontdekken we al direct dat er steeds verschillende handelingen zijn.

God schept, maakt, doet uitspruiten en formeert. 

En hoewel oneindig in zijn creaties, laat Hij niets verloren gaan. Dus wat er blijkbaar al was, gebruikt Hij ook.

Zoals we al kort zagen in het artikel “De aarde: oud of of jong”, worden er verschillende werkwoorden gebruikt voor het beschrijven van het acteren van God zoals beschreven in Genesis 1. Werkwoorden met hun eigen betekenis. We zien dan het volgende:

God schiep (BARA)              (Scheppen: iets nieuws uit niets):
  • 1:1 de hemelen en de aarde
  • 2:3, 4 (hh) al het werk, de hemelen en de aarde (Hier wordt nog eens benadrukt dat het gaat om al het werk, dus het totale universum1
  • 1:21 de grote zeedieren, alle levende water wezens, alle levende lucht wezens
  • 1:27 de mens, mannelijk en vrouwelijk
  • 5:1, 2 (hh) de mens, mannelijk en vrouwelijk
God maakte (ASAH)           (Makeniets nieuws uit iets):

1:7 het uitspansel

1:16 zon, maan en sterren2

1:25 het wild gedierte, vee, al het kruipende op de aarde

God riep tot uitspruiten (DASHA)           (Voortbrengeniets dat was, opnieuw doen zijn):

1:11 de flora: vegetatie, kruid, jong groen, zaadgevend gewas, vruchtbomen,

God sprak, laat er zijn (HAYAH):

1:3 licht (En het was er. Hij plaats zijn van eeuwigheid bestaand Goddelijk licht in de duisternis)

God formeerde(YATSAR)                   (Formeren: het reeds geschapene boetseren tot een vorm, bekleden met een lichaam tot een levend wezen; ziel):

2:7, 8 de mens van stof van de aarde, een Adam van en voor de Adamah.

2:19 landdieren en vogels, (door de formulering lijkt dit terug te verwijzen naar 1:21 en 25 waaruit zou blijken dat de vogels wel oorspronkelijk geschapen zijn, maar vervolgens wel van het stof van de aarde zijn gemaakt. De landdieren maakte God direct al van bestaande materie, waaruit blijkt dat het ‘maken’ en ‘formeren’ dezelfde handeling is, namelijk van materie van de aarde maken/vormen.)

De modus operandi en signatuur van God

Hoe prachtig sluit hierbij aan het beeld dat God zelf schetst, wanneer Hij spreekt over de Boetseerder en zijn maaksel.3

Naar de volgende pagina waar we ingaan op de zes scheppingsdagen.

Of terug naar pagina “De aarde: 1.2 De aarde oud of jong. Who knows, who cares!


Noten

  1. Dit in tegenstelling tot het in Exodus 20:11 en  31:17 beschreven vierde gebod waar het werkwoord ‘maken’ staat. Het gaat in het vierde gebod niet over de schepping van het totale universum, maar over de hemel, aarde en zee; alles rond, op en in de aarde. Het staat er ook bij: de zee en al wat daar in is. Met ‘aarde’ wordt dus de landinrichting en met ‘hemel’ de luchtinrichting rond de aarde bedoeld.  En daarvan staat hier dat God deze herinrichting/herschepping deed in zes dagen. ↩︎
  2. De kosmos was er, geschapen in vers 1, maar nu geeft God de zon, maan en sterren een specifieke plaats en hangt zijn Goddelijk licht aan hen op om een specifieke manier de aarde te beschijnen en zo vaste tijden, seizoenen te laten zijn. Dit is slechts voor de tijd. Op het moment dat alles vervuld is en de tijd wordt opgeheven zal er geen zon of maan meer zijn die het Goddelijk licht voor ons dragen, dan zal God zelf ons weer verlichten, Op.21:23; 22:5.
    Dit kan ook verklaren waarom het licht van sterren die miljoenen lichtjaren van ons verwijderd zijn, ons nu toch al bereikt. Daar zijn geen miljoenen lichtjaren voor nodig. Gods eeuwig alomtegenwoordig licht hing Hij op aan de sterren. ↩︎
  3. Jesaja 29:16, Romeinen 9:20. Of ook het beeld van de pottenbakker in Jeremia 18. ↩︎

Plaats een reactie

Inhoudsopgave