5.3.4 De verhouding gemeente vs oudsten

Betekenis

In de verhouding gemeente vs oudsten is het belangrijk om eerst te kijken wat het Griekse grondwoord nu werkelijk betekent. Wat wordt of wie worden er nu precies aangeduid met het begrip ‘oudsten’. Hoe de gemeente destijds begreep en de term ‘oudsten’ verstond.

de verhouding gemeente vs oudsten

Het woord voor het instituut, een raad van oudsten, staat alleen in Luk.22:66 en Hand.22:5.
In Lukas en Handelingen gaat het over de Israëlische raad van oudsten, overpriesters en schriftgeleerden. Dat was een officiële instelling.

Voor ons onderwerp is het gebruik in 1Tim.4:14 van belang. Daar staat dat Timoteüs door handoplegging van de gezamenlijke oudsten een gave heeft ontvangen.
Hier is echter meer sprake van een gezamenlijk optreden dan van een aanwijsbaar instituut, vgl. Jak.5:14. Daar gaat het over die zelfde handeling door de oudsten. Jakobus echter niet niet het woord voor een raad van oudsten als instituut.

En ook de beschreven handeling (handoplegging) vindt niet plaats op gezag van de oudsten maar op dat van een bediening.

Het sterkste bewijs daarvan is dat Paulus 1Tim.5:20 schrijft aan Timoteüs, de tijdelijk daar geplaatste evangelist, en niet aan de eerder genoemde oudsten van Efeze.

Hier zie je dat van de invulling van het ambt, zoals dat tegenwoordig gebruikelijk is, (nog) geen sprake is.

Je kunt twee dingen zeggen:
er is duidelijk nog sprake van een opbouw fase waarin de gemeente-inrichting nog in wording is.
Maar het moet ons aan de andere kant ook terughoudend maken in de positionering van oudsten.

Gezag

Vandaag echter geldt eerder het tegenovergestelde.

Wanneer iemand komt prediken en van daaruit woorden ontvangt voor de gemeente, of iemand van buiten is gevraagd bij problemen dan zie je dat iedereen het gezag onmiddellijk bij de plaatselijke oudsten legt.

Dat was bij Timoteüs, Titus, Paulus en de apostelen en oudsten te Jeruzalem niet het geval.

Die hadden meer gezag dan de plaatselijke oudsten.

Er was dan ook sprake van een opbouw fase, jonge gemeenten, pas bekeerden.

1 Petrus 5:1 leert ons dat het niet zozeer om een oudstenraad gaat, die lijnen uitzet, beleid bepaalt, beslissingen neemt.
We zien namelijk dat Petrus de oudere mannen aanspoort de kudde te dienen met dienstbaarheid en wijsheid als goede voorbeelden.

In 1Kor.16:16 en Hebr.13:17 wordt de lezer opgeroepen zich te onderwerpen en leiding te aanvaarden. Van wie? Van oudsten? Nee, van degenen die hen voorgaan in geloof en goede werken; zij die zich voor het evangelie inspannen.

Op een andere plaats zegt Paulus: volg hun voorbeeld na.

Het zijn allemaal geen teksten waar een gezagsrelatie uit af te leiden valt tussen een instituut van oudsten en de gemeenteleden.

De basis van het gezag

Toch leren we duidelijk uit de Bijbel om in elke gemeente oudsten aan te stellen.

Hun gezag ontleenden zij echter niet op basis van het feit dat zij behoorden tot een raad of instituut. Zij hadden gezag omdat zij ouderen waren vol van de Geest die zich belasten met onderwijs en prediking.

Zij waken over de zielen door die zuivere prediking en door die zuivere prediking hebben zij gezag, Hebr.13:7+17.
Ook hier geldt weer dat we teksten in hun verband moeten lezen. Als we alleen vers 17 nemen, dan staat er: gehoorzaamt u voorgangers en onderwerpt u aan hen.  
Als dat letterlijk de betekenis zou zijn, dan staat dat in schril contrast met de oproep elkaar te dienen door de liefde.
Het verband laat echter zien dat het door hen gepredikte Woord van God gehoorzaamheid vraagt en dat hun wandel en geloof navolging vraagt.

Vaak misbruikt men deze tekst om beslissingsbevoegdheid en gezag te claimen omdat men oudste is in institutionele zin. Terwijl er zelfs bijstaat dat zij die ons voorgaan daar ook rekenschap van dienen af te leggen.

In de Bijbel zien we dat gemeenten gezag herkende en dan ook erkende, (een plaats gaf). Maar dat gebeurde op basis van het vol zijn van de Heilige Geest, de bediening die iemand had, zijn leeftijd en ervaring in het geloof en zijn voorbeeldgedrag!

Deze oudere mannen gaan de gemeente voor en rusten toe tot dienstbetoon door hun door God gegeven bediening tot opbouw van het Lichaam van Christus.

Met als doel dat het Lichaam, volwassen geworden, niet heen en weer slingert door allerlei wind van leer.

Zij dienen door hun bediening (wijsheid en onderwijs) de gemeente sterk te maken zodat de gemeente in liefde zich aan de waarheid houdt en groeit naar haar Hoofd.

Op de volgende pagina gaan we naar het begrip dienaar kijken.

Plaats een reactie

Inhoudsopgave