5.3.1.3. Persoonseigenschappen

Naast de eis dat oudsten vol van de Heilige Geest dienen te zijn. En dat zich dat tenminste uit door de gave van wijsheid en onderwijs, zie je dat Paulus bij Timoteüs en Titus daarnaast toch ook persoonseigenschappen noemt.

Iemand kan herder en of leraar zijn maar zijn karakter, levenswijze of levensomstandigheden maken hem (tijdelijk) ongeschikt voor het vervullen van het ambt van oudste. Althans in een bepaalde situatie in een bepaalde gemeente.

Persoonseigenschappen

De Bijbel gaat uitvoerig in op deze persoonseigenschappen (1Tim.3:1-7; Titus 1:6-9).1

Hij dient te zijn:
  • Presbyter, een oudere man, [zie de verdere uitleg hiervan bij “wie zijn zij”];
  • Onberispelijk, niet vatbaar voor een beschuldiging door gedrag en karakter;
  • De man van één vrouw, (een concubine was niet ongebruikelijk in die tijd);
  • Nuchter, helder van geest, beheerst, waakzaam, (niet: verstandelijk of ongevoelig);
  • Bezonnen, verstandig, gezond van verstand, gematigd, ingetogen, zichzelf kunnen beperken en matigen, impulsen en lusten kunnen beheersen;
  • Ordelijk, geordend, eerbaar, fatsoenlijk, sierlijk, beschaafd bijvoorbeeld in kleding en uiterlijk;
  • Gastvrij, in de betekenis van liefdevol voor de vreemdeling, voor mensen buiten de eigen kring;
  • Goedlievend, met liefde voor wat goed is;
  • Vriendelijk, welwillend in de betekenis van mild, billijk en redelijk;
  • Rechtvaardig: in de juiste verhouding tot zijn medemensen staand,
    in afhankelijkheid van de Here, in Zijn wegen wandelend, iemand die een ander tot zijn recht laat komen, iemand bij wie de ander terecht kan;
  • Heilig, vroom: in de juiste verhouding tot God staand,
    levend in eerbied voor God;
  • Ingetogen, beheerst: in de juiste verhouding tot zichzelf staand,
    zelfdiscipline, zichzelf in de hand hebbend, iemand die zijn eigen grenzen kent;
  • Zorgzaam voor zijn gezin:
    in de juiste verhouding tot zijn gezin staand. 
    Zijn geloof en bediening moeten vooral ook in zijn eigen gezin zichtbaar zijn, hij dient waardig om te gaan met zijn vrouw en evt. kinderen;
  • Een goed getuigenis hebben van buitenstaanders:
    in de juiste verhouding tot buitenstaanders, zijn maatschappelijke en sociale omgeving staand.
    Hier wordt bedoeld dat zijn eigenschappen ook buiten de kring van de gemeente als positief worden opgemerkt. Zodat door zijn gedrag en houding de gemeente niet in een kwaad daglicht staat.
Hij dient niet te zijn:
  • Verslaafd (er staat aan de wijn, maar het is geen inlegkunde en volledig in de geest van de Bijbel als we dat breder trekken en betrekken op elke vorm van verslaving);
  • Vechtlustig, de handjes los hebben, vechtersbaas;
  • Uit op schandelijke winst, (hier kan gedoeld zijn op joodse leraars en gnostici die zich voor hun onderricht lieten betalen), gierig, inhalig, hebzuchtig;
  • Vechtlustig, maar vreedzaam en vredelievend;
  • Strijdlustig,
  • Geldzuchtig, maar onbaatzuchtig;
  • Dit gaat wel niet direct over persoonseigenschappen, maar hij dient een pas bekeerde te zijn. Letterlijk: een pas geplante. Dit kan namelijk wel degelijk zijn persoonseigenschappen raken. In de eerste plaats om te voorkomen dat iemand het zijn van oudste opvat als een persoonlijke erezaak en daardoor trots en hoogmoedig wordt. In de tweede plaats vanwege het gemis aan geestelijke rijpheid en geloofservaring.
  • Eigenwillig: eigen stempel willen drukken, eigenzinnig: geen rekening houdend met anderen, zelfingenomen: overtuigd van eigen gelijk, aanmatigend, arrogant;
  • Opvliegend, driftig, makkelijk boos wordend, verbolgen, impulsief, reagerend zonder na te denken, zonder zichzelf te beheersen;
  • Heerszuchtig, maar dienend en een goed voorbeeld (1Pet.5:3).
Samenvattend

De persoonseigenschappen kunnen als volgt worden samengevat.
Zij hebben het dienend karakter van een oudere: mild in hun optreden, bezonnen en wijs in hun omgaan.
Zij staan in de juiste verhouding tot God, hun medemens, zichzelf en buitenstaanders.
Zij nemen hun zorgen niet zelf ter hand, maar bij Jezus hebben leren brengen.

-0-0-0-0-0-

N.B.

De vraag rijst waarom Paulus zulke extreme (onberispelijk, rechtvaardig, heilig), maar vooral ook zo voor de hand liggende eisen stelt (niet verslaafd, driftig of geldzuchtig). In geen enkele andere gemeente heeft hij dat gedaan. En nu aan Timoteüs in Efeze en Titus op Kreta wel.

Nergens wanneer de aanstelling van oudsten aan de orde komt, zien we deze eisen. (Denk bijvoorbeeld aan het advies dat Paulus geeft om ongetrouwd te blijven om zich volledig te kunnen wijden aan de zaak van God. Hier stelt hij juist de eis dat een oudste getrouwd dient te zijn.)

Als dit eisen zijn die altijd onder alle omstandigheden integraal gelden voor oudsten dan had het zeker voor de hand gelegen dat hij direct in het begin bij de aanstelling van de eerste oudsten deze eisen had vermeld. Temeer omdat de brieven aan Timoteüs en Titus tientallen jaren later zijn geschreven. Waarom komt Paulus nu pas met deze eisen.

De conclusie dringt zich op dat er blijkbaar in Efeze en op Kreta een dermate slechte situatie in de gemeenten aan de hand was met oudsten die er een potje van maakten, dat een prominente rol van zeer betrouwbare oudsten noodzakelijk was. Want oudsten zullen er allang geweest zijn, maar nu zegt Paulus, stel nu oudsten aan die voldoen aan deze eisen. Zelfs vanzelfsprekende zaken moesten genoemd worden, die blijkbaar in deze gemeente niet meer zo vanzelfsprekend waren, dat Paulus zelfs vermeld wat hij allemaal vooral niet moet zijn. Er waren blijkbaar aldaar oudsten die er met betrekking tot deze zaken een potje van maakten. Oudsten die het ambt van oudsten niet waardig waren.

– – – – –

Normaal gesproken dienen oudsten in een gezonde gemeente zo min mogelijk op de voorgrond te treden waardoor de gemeente voluit in haar rol kan komen. Maar nu hier moet het even.

In alle andere gemeenten zie je dat aangestelde oudsten een veel meer onzichtbare rol op de achtergrond speelden. In geen enkele brief spreekt Paulus hen op specifieke persoonseigenschappen aan. Waarom niet? Juist om de gemeenten in haar rol te laten komen. Hoe meer de gemeente toekomt aan haar rol en opdrachten van Jezus, hoe meer oudsten zich dienen terug te trekken. Stratenmakers die op hun knieën achteruit kruipend een weg aanleggen voor de gemeente, ruim baan makend voor alles wat Christus aan de gemeenteleden heeft gegeven.

En dat past dan ook weer bij het feit dat het presbyters dienen te zijn, oudere mannen.  Deze bescheiden bezadigde rol past nog niet bij jonge mannen die nog bruisen van de bedieningen energie, als het goed is . . . .

Op de volgende pagina gaan we kijken hoe zij werden aangesteld.


Noten

  1. Voor de uitleg van de begrippen is gebruik gemaakt van de StudieBijbel onder redactie van drs. G. van den Brink, drs. H. Courts en drs. J. van der Jagt, uitgever Herman H. ter Welle. ↩︎

Plaats een reactie

Inhoudsopgave