1.5.5. De bouw van de vrouw

De Here God zei: (Het is) niet goed te zijn de mens alleen (LeBADDO), Gen.2:18.
Kwam daardoor de bouw van de vrouw tot stand?

Er zitten twee tegenstrijdigheden in deze zin.

  1. God heeft eerder tot tweemaal toe gezegd en geconcludeerd dat wat Hij geschapen had goed was, zeer goed zelfs. Dan is het zacht uitgedrukt vreemd dat God even later toch zegt, nee, het is niet goed. Alsof Hij toch iets niet goed had gedaan.
  2. Adam was als een drie-eenheid geschapen, mannelijk, vrouwelijk, geest en wandelde met God. Adam was helemaal niet alleen. Hij was één!

ad. 1 We zagen al eerder dat God de door Hem zelf gekozen relatie van wederkerigheid trouw blijft en meegaat in de constatering van Adam. Dit wordt duidelijker wanneer we vers 19 niet vertalen met “En de Here God vormde . . . ” maar met  “Want de Here God vormde . . .”  en lezen dan de uitleg waarom God dit zegt. God neemt de conclusie van Adam over in vers 18.

ad. 2 Het woord Lebaddo is niet het woord dat voor een situatie wordt gebruikt waarin iemand alleen is, maar heeft veel meer de lading van uniek zijn, exclusief. Er is niemand anders zoals die.
(Vgl. Psalm 148:13, Laten zij loven de Naam van de Here, want zijn Naam, die alleen, is verhoogd.) 
En dat is precies wat hier de situatie is. In zijn één zijn, naar het beeld van God was Adam uniek en exclusief. Zó was er verder niemand. En daar loopt Adam tijdens de naamgeving van de dieren tegenop.

 – – – – – –

De basis voor de val

De mens noemde namen voor alle dieren; maar voor de mens vond hij geen hulp hem gelijkwaardig, Gen.2:20.

God als Goddelijke hulp afgewezen

Nu zegt Adam dat hij geen helper (EZER) vond, die net als hij was. Geen helper. Beroemd om hun troost zijn de psalmen 121 en 124 waar de Heere mijn ezer (hulp) wordt genoemd. En nu zegt Adam dat hij geen ezer vond. Het ging hem blijkbaar niet om die hulp, maar om de gelijkwaardigheid, want God was zeker zijn ezer. De vergelijking dringt zich op met het moment dat het volk Israël een koning wilde, terwijl God toch hun koning was en God zich als Koning verworpen voelt. Ook daar ging het om de gelijkwaardigheid: “dan zullen wij ook zijn als alle andere volken” (1Sam.8:20).

Hier ligt de 1e basis voor de val. Adam draait zich van God af op zoek naar een andere ‘hulp’. Een ander soort helper buiten God.

Zichzelf als gelijkwaardige hulp afgewezen

Maar ook als we naar Adam zelf kijken. Er was een volkomen verbintenis tussen het mannelijke en vrouwelijke deel van de mens. Een betere en inniger samenwerking en hulp kun je je niet voorstellen. Dus ook dat zal de crux niet zijn. Het ging hem blijkbaar om wat twee aparte gelijkwaardige vlezen voor mogelijkheid hebben. Zoals hij de dieren met elkaar zag omgaan: dat wilde hij. En daarmee degradeerde hij feitelijk het vrouwelijk deel van hem tot een vleselijk subject wat hem in zijn vleselijkheid kon helpen.  En op het moment dat de mens door de zonde corrupt is, mondt dat dus uit in heersen over en ter beschikking willen hebben voor eigen lusten. Daarom is de man nu meer gericht op het lichamelijke van de vrouw terwijl de vrouw meer op de relatie, het innerlijk van de man is gericht. Daarom verlangt zij naar haar man, terug naar waar zij vandaan kwam, zijn innerlijk, maar hij zal gaan heersen, want hij wilde juist dat uiterlijk. Heden ten dage nog steeds grofmazig het grote verschil tussen man en vrouw. Daar is wedergeboorte voor nodig om dat te herstellen.

Daarom ligt hier ook een 2e basis voor de val. Adam draait van zichzelf af op zoek naar een gelijkwaardige ‘hulp’. Een gelijksoortige helper buiten zichzelf.

 – – – – – –

de bouw van de vrouw
De bouw van de vrouw

De Here God deed een diepe slaap over de mens vallen, zodat hij insliep. Hij nam één van zijn componenten en sloot het in plaats daarvan af met vlees. Vervolgens bouwde de Here God het deel dat Hij uit de mens had genomen tot een vrouw, Gen.2:21-22.

Al eerder is betoogd dat God met de mens een relatie is aangegaan van wederkerigheid en de mens keuze vrijheid had gegeven.

De bouw van de vrouw

Op verzoek van Adam  derhalve neemt God tijdens een diepe slaap één van zijn “otaw” ribben, en bouwt die “tsela” ribtot een vrouw.1 Dit Hebreeuwse woord dat vertaald is met “rib” komt 33 keer voor in het OT. Nergens in de betekenis van ‘rib’, maar altijd gaat het over een zijde.2 Vergelijk het met een munt die twee zijden heeft. Het gaat om twee gelijkwaardige zijden van een subject. Het is verwarrend dat hier in Genesis het met ‘rib’ is vertaald, want dat neemt het zicht volledig weg van wat hier gebeurde. Namelijk, de ene mens bestond uit twee componenten: een mannelijk deel en een vrouwelijk deel. Er wordt niet zomaar van letterlijk een rib van Adam een nieuw wezen gebouwd. Nee, het vrouwelijk deel van de mens wordt afgescheiden. Twee aan elkaar gelijkwaardig zijnde delen van de ene mens, zoals God in Genesis 1 de ene mens mannelijk en vrouwelijk had geschapen, worden nu twee zelfstandige gelijke entiteiten.

Gelijkwaardig

Dat het hier om twee volkomen gelijkwaardige personen gaat, laat ook het woord “keneghdo” zien. Het is vertaald met “tegenover” hem. Dit “tegenover” hem heeft de betekenis van: overeenkomstig, gelijkwaardig.

Dit is buitengewoon belangrijk om te zien: in de scheppingsorde zijn man en vrouw volkomen gelijkwaardig aan elkaar. Niet de een hoofd en de ander ondergeschikt, gemaakt van een botje van de man. Wel een andere rol voor beide kanten van de mens. En die eigen rol hebben man en vrouw na hun scheiding meegenomen. Na de zondeval is deze relatie van gelijkwaardigheid gecorrumpeerd en zal de man gaan (over-)heersen.

Naar de volgende pagina. Die gaat over de verschillen tussen man en vrouw.


Of eventueel terug naar de pagina “De rol van de vrouw” in de artikelenserie over de plaats van de vrouw in de gemeente van Christus.


Kijk ook eens op wikipedia

Noten:
  1. Een diepe slaap, want God gaat diep ingrijpen in zijn eigen schepping; een scheiding van een mens tot twee mensen, waarbij de vanzelfsprekende geestelijke eenheid wordt doorbroken. ↩︎
  2. otaw / tsela In Exodus 25 en 37 gaat het over de beide zijden van de ark, in Exodus 26 en 36 over de beide zijden van de tabernakel, in Exodus 27 en 38 over de vier hoeken van het koperen raster op het brandofferaltaar, in Exodus 30 en 37 over beide zijden van het reukofferaltaar, in 2Sam.16:13 over de flank van de berg, in 1Kon.6 en Ezechiel 41 gaat het over de zijkamers van de tempel, in Job 18:12 staat dat de ondergang klaar staat aan de zijde van de goddeloze. ↩︎
  1. Ja, daarom geloof ik, dat wij in de eeuwigheid geslachtloos voort bestaan. Omdat we dan een zijn met God.

    Beantwoorden

Plaats een reactie

Inhoudsopgave