1.5.3. Het voorwaardelijk spreken van God

Het voorwaardelijk spreken van God

Tot nu heeft God onvoorwaardelijk gesproken.
Zonder relatie aan te gaan.
Hij sprak en het was; scheppend sprekend.
Alle voorwaarden zijn nu onvoorwaardelijk aanwezig.
Voorwaarden voor uitvoering van zijn plan om de aarde zijn Koninkrijk te maken.
Daarvoor gaat God vervolgens voorwaardelijk spreken.

Het is het goede tonen en niet een fout herstellen

Natuurlijk had God in één slag satan kunnen vernietigen, maar in zijn  laatste doodssnik had satan dan kunnen zeggen: zie je wel, dat wat U schept is niet volmaakt en niet bereid in liefde voor U te kiezen. Kijk maar naar mij. Zo goed bent U helemaal niet. Bent U die alleen-goede God, waaruit alleen maar goede dingen voortkomen? Niet echt dus!

God creëert een schepsel gelijk aan satan. Een gelijke strijd – fair play! Met als doel te laten zien dat wat God schept goed is en bereid is altijd voor Hem te kiezen. En ook om in die weg  heel zijn schepping zijn Koninkrijk van Licht, Liefde en Leven te maken.
Een weg van wandelen in Gods Geest in plaats van een weg van opstand en wandelen in het vlees – foul play.  Dat kan alleen door een creatie met een vrije wil. Daarom gebeurt het volgende.

Tot Genesis 2:4 spreekt de Schepper-God (Elohiem). Maar dan wordt het de Here God (JHWH Elohiem). 

Verbinding, relatie, Verbondsgod, JHWH, de Ik-ben-er

Hoe vreemd ook: verbinding betekent vrijheid, omdat het verbinding door relatie is. Vrijheid om voor die verbinding te kiezen.

God wil relatie en toont zich ook JHWH, de God die verbinding aangaat, en begint voorwaardelijk tot Adam te spreken. Geen monologe proclamatie meer, maar nu dialoge invitatie. Nu krijgt de mens de rol waarvoor hij geschapen was, nu krijgt hij inspraak. Hij mag inspreken op God. God wil in relatie tot de mens gebeden worden. Klop en Ik doe open. Vraag en Ik zal geven, maar ga relatie met Mij aan!

Een relatie waarin je uit liefde voor elkaar kiest.

De eerste vingeroefening die God de mens geeft om vrije keuzes te maken die tot eer van Hem zouden zijn, is door hem de dieren een naam te laten geven. God kijkt echt toe, vol blijdschap, hoe Adam dat doet.

God bracht de dieren tot de mens om te zien hoe deze hen noemen zou, . . . . . . . . . . Gen.2:19. 

De mens heeft mandaat om als koning te (gaan) heersen over de schepping. En God laat en respecteert de mens volledig in die rol en positie. Ga heersen over al het levende en ga de aarde onderwerpen, ga bouwen en bewaren, geef de dieren naar hun aard een naam.

Je kunt dat omdat Ik je naar mijn gelijkenis heb geschapen en volledig heb toegerust voor deze taak.

De mens heeft mandaat om nu keuzes te maken, hoe hij  de aarde weer onder Gods gezag gaat plaatsen.1

– – – – – –

Een relatie van wederkerigheid vereist een vrije wil

Dat God nu een relatie aangaat van wederkerigheid waarin beiden uit vrije wil in liefde voor elkaar kiezen, laat ook het volgende zien.

Op de zesde dag zegt God namelijk, de dag overziende dat het goed was wat Hij die dag geschapen had. Op de zevende dag zegt God dit nogmaals van zijn hele schepping, alles overziende, het was zeer goed.

Wanneer de mens echter de dieren naar hun aard een naam heeft gegeven, ziet hij mannetjes en vrouwtjes naast elkaar als aparte levende wezens.

Maar voor zichzelf vond hij geen hulp tegenover hem (zijn spiegelbeeld) – net als hij – hem gelijkwaardig – die bij hem paste, Gen.2:20.

Hij krijgt daardoor het verlangen om ook als twee aparte levende wezens te zijn, een hulp apart. Niet in hem. Niet die totale vleselijke eenheid.2

Dat wordt een relatie waarin je voor elkaar bewust moet kiezen. Geen vanzelfsprekende drie-eenheid van mannelijk, vrouwelijk en geestelijk.

Daar zit iets moois in, zeker als je bedenkt dat dat precies de manier is waarop God zijn relatie met de mens heeft ingericht, maar het is ook afstand nemen en steeds elkaar bewust moeten zoeken om de geestelijke eenheid te hebben.

En God, die had gezegd dat het goed was zoals Hij het had geschapen, omdat de mens in het zijn van een geestelijke drie-eenheid  optimaal was toegerust voor de geestelijke strijd, handhaaft de orde die Hij wilde met de mens: wederkerigheid. Daarom volgt God Adam in zijn ‘gemis’ en neemt Hij de conclusie van Adam over: het is niet goed dat de mens alleen is en voldoet vervolgens aan de wens van de mens.

Maar . . . . . na de ingreep, waarbij God het vrouwelijk component (rib) uit de mens wegneemt en tegenover hem plaatst, zegt Hij: maar je moet één vlees zijn, geen twee zoals Ik nu op je verzoek heb gemaakt.


Ongerijmd

Het feit dat God eerst tot tweemaal concludeert dat, zoals Hij de ene mens geschapen had zeer goed was

en vervolgens

zegt dat er  toch iets niet goed aan is

NAAST

de handeling van God de mens twee aparte vlezen te maken

en direct daarna

de uitspraak  dat zij één vlees dienen te zijn,

is volledig onbegrijpelijk als dit idee en initiatief bij God vandaan kwam.


God blijft trouw aan zijn scheppingsorde; aan de wijze waarop Hij met de mens wil omgaan. De mens heeft de vrije wil om te kiezen. Want alleen op die manier kan het een relatie zijn van wederkerige liefde en niet van liefde die niet anders kan dan liefhebben. Het gaat God om volmaakte liefde waarin je vrijwillig voor elkaar kiest omdat en op basis van het feit dat je werkelijk van de ander houdt. En niet omdat je niet anders kunt.

Naar de volgende pagina. De mens heeft veel meegekregen. Dat geeft hem de verantwoordelijkheid daar iets mee te doen.


Kijk eens hier: Hoe zeker zijn Gods beloften

Noten:
  1. Ef.6:12, 1Kor.2:6-8, 2Kor.4:4, Ef.2:2 ↩︎
  2. Waar Adam zijn vrouwelijk deel niet in hem, maar tegenover hem wilde, is het buitengewoon om te zien hoe wij alles verkrijgen juist als wij in Jezus zijn. De Bijbel gebruikt daar voortdurend de uitdrukking ‘in Hem’ voor, 1Kor.1:5, 2Kor.5:21, Ef.1:7-13, Kol.2:10. Een uitdrukking van totale eenheid die alleen kan in een persoonlijke relatie. ↩︎

Plaats een reactie

Inhoudsopgave