Oudsten zijn geen leiders, maar . . . . oudsten !!!
en niet te leiden door voor te schrijven.
Dat is dus het goede voorbeeld geven.
Zie de conclusie van de artikelen serie over leiderschap in de gemeente.
Oudsten zijn geen leiders, maar . . . . oudsten !!!
en niet te leiden door voor te schrijven.
Dat is dus het goede voorbeeld geven.
Zie de conclusie van de artikelen serie over leiderschap in de gemeente.
Het gaat niet langer om een volk, maar om het gemeente zijn.
In het Oude Verbond, dat God met Israël had gesloten, ging het om Israël als volk en haar bestemming om de Messias voort te brengen.
Nu deze Messias is verschenen, is het heil dat Hij brengt bestemd voor alle volken en sluit God Zijn verbond met iedereen die gelooft in Jezus en zich laat dopen als teken dat men volgeling van Jezus wil zijn. Dit naast de specifieke beloften van God voor Israël die nog steeds gelden.
Dat verbindt hen.
Wat zijn nu de voorwaarden voor het gemeente zijn ? Hoe wordt het lichaam bij elkaar gehouden? Hoe functioneert het?
In 1Korinthe 12 staat prachtig beschreven dat de leden van de gemeente dus leden van dat Lichaam zijn. En dat zij allemaal daarin een unieke plaats hebben. Dat niemand zich tegen de ander kan beroemen over zijn plaats of taak daarin. Maar dat alle leden elkaar nodig hebben. Sommigen hebben wat meer voor de mensen in het oog lopende plaatsen, maar degenen die wij wat minder eer zouden geven, hebben daarom meer eer bij God.
Al deze criteria dienen aanwezig te zijn. Iemand kan geweldig bezig zijn en wat hij doet is tot eer van God en het bouwt de gemeente op, iedereen is blij met hem. Er komen mensen van buiten tot bekering, het is tot heil van de naaste, maar . . . het versterkt zijn persoonlijk geloof niet, hij brandt op, dan is de zaak niet in balans.
En zo geldt het voor alle vier de criteria. Iemand kan evangelist zijn en er zijn veel bekeerlingen, het versterkt hem zelf ook enorm in zijn geloof, maar door zijn handelswijze waarbij hij zonder overleg maar van alles doet(1), wordt de gemeente totaal niet opgebouwd. Het geeft onrust, mensen voelen zich niet serieus genomen, dan gaat het toch niet goed.
Hier geldt de uitspraak van Jezus dat mensen zullen komen en zeggen: wij hebben in Uw Naam geprofeteerd en boze geesten uitgedreven, veel krachten gedaan, en dan zal Jezus tegen hen zeggen: Ik heb u nooit gekend, want je hebt niet de wil van Mijn Vader gedaan.
Waarom niet een 5e criterium: “Is het in overeenstemming met het Woord van God, de Bijbel?” Natuurlijk dienen dingen in overeenstemming met Gods Woord te zijn. Dat is namelijk een onderdeel van het 1e criterium: is het tot eer van God maar dan in combinatie met de overige criteria.
We kunnen elkaar de wet voorhouden, maar zo zegt de Bijbel: Barmhartigheid roemt tegen het oordeel. Bouw je elkaar op en versterk je het geloof met het Woord of sla je elkaar om de oren met de Bijbel?
Met andere woorden, als alle vier criteria aanwezig zijn, dan kan het niet anders dan dat het in overeenstemming is met het Woord van God.
Het gemeente zijn ziet er zo uit, (Handelingen 2:42-47):
Sleutelwoord bij het leven van de gemeente is “gemeenschap”. Wanneer er niet gezamenlijk het avondmaal wordt gevierd, niet samen wordt gebeden, er geen gemeenschappelijke aanbidding is, dan verarmd het lichaam. Een ander gevaar is dat er elitaire groepjes ontstaan. Die zich zien als de voorbidders, de Bijbelvorsers, e.d. En ja, natuurlijk is er verscheidenheid in gaven, niet iedereen heeft de zelfde gaven, maar laat het in het midden van de gemeente plaatsvinden in het besef dat alle delen van het Lichaam elkaar nodig hebben.
Wanneer is er nog sprake van onderling omzien, eensgezind bij elkaar komen, gemeenschap met elkaar onderhouden, gezamenlijk de Bijbel bestuderen?
Door de vervolgingen werden ze ook over het land verspreid waardoor het evangelie zich enorm uitbreidde.
De gemeente te Jeruzalem fungeerde als moedergemeente. Vragen werden naar de apostelen en oudsten in Jeruzalem gestuurd. Die werden in het midden van de gemeente behandeld waarbij een ieder instemde met het antwoord. Ook de resterende gelovigen in Jeruzalem zullen geen grote gemeente zijn geweest om op deze wijze te kunnen functioneren. In alles zie je dat de gemeenschap met elkaar bepalend was en zij daarom thuis samenkwamen.
Het lijkt mij dat door de groei van de kerk er ontzettend veel organisme verloren is gegaan en organisatie voor teruggekomen is.
Mijn persoonlijke opvatting is om een gemeente zo klein mogelijk te houden. Hij moet in de huiskamer passen. Deze kleine groepen kunnen elkaar steunen in de gaven die een ieder heeft, maar ga dat niet organiseren. Organiseren betekent functies en posities.
Naar de volgende pagina waar we naar de missie en het doel van de gemeente gaan kijken.
NOOT:
(1) Vaak met een beroep op het feit dat men oudste is. En ziet zichzelf als leider die de gemeente voorschrijft wat er moet gebeuren. In plaats dat men als oudste juist op zoek gaat naar wat Jezus in de gemeente heeft gegeven aan gaven.
Zonder dienstbaarheid geen gelijkwaardigheid
Zonder gelijkwaardigheid geen uitwisseling
Zonder uitwisseling geen gemeenschap
Zonder gemeenschap geen eenheid
Zonder eenheid geen vrede
Zie het artikel over oudsten in de gemeente.
De conclusie die wij trekken is dat het Nieuwe Testament leert dat er geen sprake kan zijn van eenhoofdig leiderschap, en verder dat oudsten mannen en in beperkte zin ook vrouwen zijn die op grond van leeftijd en ervaring de nodige wijsheid en geloofskennis bezitten.
Zij wijden zich aan Woord en gebed, signaleren dingen die misgaan, bewaren de eenheid in de gemeente en geven het goede voorbeeld.
Zij laten met wijze woorden, voorbeeldgedrag en voorbeeldgeloof horen en zien hoe Christus wil dat het in de gemeente toegaat.
Zij doen dat als dienende wegwijzers die voeding geven en veiligheid bieden.
Kortom: de taak van oudsten is het hoeden en weiden van de kudde.
Deze twee begrippen zijn de kern van goed leiderschap in de gemeente van Christus.
Het is bijzonder om te zien dat, wanneer we naar de betekenis van leidinggeven kijken, we ook uitkomen bij die dienende, voorbeeld gevende houding.
De Bijbel noemt hen geen ‘leiders’, maar dienaren en voorbeeldgevers, niet minder, maar ook niet meer.
Het gaat hier om het gemeente-brede ambt.
Het lijkt ons meer dan voldoende(29).
Wanneer zij zo de gemeente voorleven, zal die daarop gaan reageren, omdat zij het gezag van de Heilige Geest herkennen en erkennen, omdat zij Jezus zien(30).
Dit roept een belangrijke vraag op.
Verdraagt eenhoofdig leiderschap, zoals we dit wel tegenkomen, zich met wat het Nieuwe Testament erover leert?
Onze overtuiging is dat dit niet het geval is en beschouwen het als onbijbels.
Wat we ook niet zijn tegengekomen is dat oudsten de visie van de gemeente ontwikkelen.
Dat kan ook niet, omdat de visie in hoge mate wordt bepaald door de veelkleurigheid die Christus aan iedere gemeente geeft in de onderscheiden gaven en bedieningen van alle leden bij elkaar opgeteld.
Daarin is elke gemeente uniek samengesteld.
Het is veeleer de taak van oudsten dat te ontdekken, vrij te zetten, te faciliteren (aansporen) en door hun wijsheid de eenheid in de gemeente te bewaren.
Het dienstbaar zijn aan het doorgroeien van elk lid en de gemeente als geheel naar de volheid in Christus zonder heen en weer geslingerd te worden door allerlei leringen, Ef.4:11-16.
Dat is het doel: volwassenheid, volledig mens zijn, het tot zijn recht komen van de optelsom van elk lid tot een volwassen Lichaam.
Dan wordt ook de visie zichtbaar die bij de gemeente hoort, omdat Christus met reden elk lid met zijn specifieke gave en bediening heeft toegevoegd. Het geheel is meer dan de som der delen.
Voor hoe velen die zich de voorganger noemen, geldt niet letterlijk alles wat Paulus tegen de joden zegt in Rom.2:17 –24 waar Paulus de joodse leiders aanklaagt zich boven het volk te verheffen, en zich ondertussen zelf niet aan de wet te houden?
M.a.w. druk zijn met leidinggeven, maar ondertussen eigen discipelschap verzaken.
Hoe velen zien zichzelf inderdaad niet, zoals daar staat, als degene die de zwakken en onwetenden moeten leiden (ongetwijfeld in alle oprechtheid)?
En hoeveel voorgangers zoeken niet God in de binnenkamer voor wijsheid en inzicht ten aanzien van de visie voor de gemeente, vragen openbaring voor hun leiderschap, in de overtuiging dat Jezus de gemeente door hen leidt?
Zij willen in alles luisteren naar God en Jezus volgen, maar één ding staat voor hen vast: zij zijn geroepen om de gemeente te leiden.
Daarmee hebben zij de woorden van Jezus geschrapt toen Hij zei: Laat u geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus(31).
Ongetwijfeld komt elke ambitie tot bepalend leiderschap voort uit het verlangen een gemeente te leiden naar het plan van God en uit een visie en gedrevenheid voor de Heer.
Toch gaat dit ten diepste terug op heerszucht.
Petrus, dit gevaar en deze neiging blijkbaar kennende, waarschuwt daar dan ook nadrukkelijk tegen. Hij wijst er nogmaals op waartoe oudsten geroepen zijn namelijk: het goede voorbeeld geven. Het elkaar dienen in de liefde, zoals ook Christus ons dat voorbeeld heeft nagelaten. 1Pet.5:3. Dus het voorbeeld geven door te dienen en niet te leiden door te bepalen.
De Bijbel kent niet de functie van voorganger(s) en al helemaal niet het eenhoofdig voorgangerschap.
Het verlangen daarnaar kan dus niet door de Heilige Geest zijn geïnspireerd, laat staan dat de Heilige Geest mensen daartoe roept(32).
Wanneer door een krachtige persoonlijkheid op basis van persoonlijke visie en leiderschap een grote gemeente ontstaat dan danken wij God daarvoor, maar is daarmee deze gemeentestructuur en zijn positie in overeenstemming met wat Jezus ons leert(33)?
Paulus was zo’n krachtige persoonlijkheid met een zeer krachtige bediening, stichtte veel gemeenten(34).
Maar van welke gemeente was hij voorganger, ofwel de leider?
(29) Wellicht doet de vraag zich voor hoe het dan met het opzicht en tucht uitoefening is geregeld. Voorlopig moeten we het doen met de volgende teksten. Rom.15:14 vervuld met alle kennis, in staat elkaar terecht te wijzen. Kol.3:16 het Woord wone rijkelijk in u, zodat gij elkaar terechtwijst. 1Tes.5:14 wijst ongeregelden terecht. Het zijn gemeente acties en niet specifiek die van oudsten. Overigens behoren oudsten ook tot de gemeente(leden). Oudsten zullen niet als managers met macht dingen rechtzetten of anders regelen, beslissingen nemen waar ieder aan dient te gehoorzamen omdat zij die beslissingen hebben genomen. Dat is geen bijbels principe en het zou ook strijdig zijn met het zijn van oudste: het zou niet wijs zijn. Stellingen worden ingenomen door bedieningen met geestelijk gezag (dat kan dus ook een oudste zijn die vanuit een bepaalde bediening spreekt) en dan nog zal de gemeente toetsen en instemmen.
(30) De tegenwerping dat dit beslist niet altijd zo hoeft te zijn, geldt ook wanneer oudsten als leidinggevend instituut autoriteit wordt toegekend. In alle gevallen gelden teksten die uitspraken doen over dwarsliggers en tegensprekers. En wat betreft het spreken met gezag kan beter de gemeente in z’n algemeen erkennen dat de oudsten met het gezag van de HG spreken dan dat wordt verklaard uit het feit dat zij oudsten zijn. Gemeenten vallen zo gemakkelijk ten prooi aan manipulatie.
(31) Mat.23:8-11 Gij zult u niet rabbi laten noemen; want één is uw Meester en gij zijt allen broeders. En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want één is uw Vader, Hij, die in de hemelen is. Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus. Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn.
(32) Voor alle duidelijkheid: hier wordt pertinent niet bedoeld dat iemand zich door studie niet zou mogen bekwamen in kennis van de Bijbel en daarmee de titel van theoloog verwerft. Of iemand die als dominee wordt aangesteld in een gemeente en daarmee wordt vrij gezet voor allerlei gemeentelijk werk. Het gaat ons om de betekenis dat iemand de leiding zou hebben in een gemeente.
Ook een persoon met een krachtige en prominente bediening waar nationaal of misschien wel internationaal massa’s mensen op afkomen dient zich te onderwerpen aan wijze oudsten van een lokale gemeente waartoe hij dient te behoren, die op gezag van de Heilige Geest spreken en Hem voorleven Raad of geen raad, maar niet zijnde een kring die hijzelf om zich gecoöpteerd heeft.
(33) De tegenwerping dat God deze voorgangers bevestigd omdat hij hun werk zegent, snijdt om twee redenen geen hout:
(34) Paulus handelde bij Marcus zoals sommige eenhoofdige, zich voorganger noemende, leiders vandaag de dag doen: doe je niet wat ik zeg dan kun je weggaan. Zeer zondig, dat Paulus later ook goed heeft gemaakt.
In Handelingen 6 zien we hoe belangrijk de apostelen het vinden dat zij zich louter kunnen wijden aan Woord en gebed. Elke rol in de gemeente is die van dienaren. Maar er is ook een speciale dienaren rol.
Op de klacht dat niet naar iedereen werd omgezien, doen zij er niet een tandje bij.
Ook breiden zij niet het aantal apostelen of oudsten uit.
Nee, ze doen andersom juist een stap terug; er wordt een ‘werkgroep’ in het leven geroepen die deze taak volledig uit handen gaat nemen van de apostelen.
Deze dienaren bedienen de tafels, de apostelen bedienen het Woord.
Onder het bedienen van de tafels wordt verstaan het omzien naar de gemeenteleden, het waar nodig ondersteunen van gemeenteleden in breedste zin (in geestelijk en materieel opzicht), het zich toewijden aan het ‘vol zijn’ met de heilige Geest en het voorbeeld zijn in geloof en goede werken.
Deze dienaren zijn verantwoordelijk voor het geestelijk leven van de gemeenteleden; het onderwijzen en vertroosten en aansporen van de gemeenteleden, persoonlijk.
Analoog aan de apostelen kun je kortweg zeggen dat oudsten hun bediening van Woord en gebed uitoefenen naar de gemeente als geheel.
Dienaren oefenen hun bediening uit naar de gemeenteleden individueel.
In 1Tim.3 zien we dat aan hen dezelfde eisen als aan oudsten worden gesteld.
Het behoeven echter geen oudere mannen te zijn.
Ook jonge mannen en vrouwen die vol van de Geest zijn, kunnen dit ambt vervullen.
[ Zie later voor een nadere onderbouwing hiervan het document: De Rol en positie van de vrouw in de gemeente van Christus. ]
Bijzonder is dat speciaal van dienaren nog wordt gezegd dat zij recht door zee dienen te zijn en niet met twee tongen spreken.
Dat geldt natuurlijk voor iedere Christen, uw ja zij ja en uw nee zij nee.
Maar blijkbaar komt dat er bij dienaren extra op aan, omdat zij direct toezien op het wel en wee van de gemeenteleden en niet bij de een dit en bij de ander dat zeggen of doen.
Bijvoorbeeld bij geldelijke ondersteuning.
Zij dienen daarom een zuiver inzicht te hebben in de geloofsleer en daarnaar te handelen vanuit een zuiver geweten.
Voor vrouwelijke dienaren wordt nog extra genoemd dat zij niet lasterend moeten zijn, maar betrouwbaar in alles.
Zoals bij oudsten centraal staat hun bediening van wijsheid en onderwijs, en het zich wijden aan Woord en gebed, staat bij dienaren centraal hun gave van bijvoorbeeld omzien, delen, oog hebben voor, aanbidding, gastvrijheid, organiseren/besturen, enz.
Wanneer iemand op goede wijze zijn dienst vervuld, zal hij of zij daar meer en meer door de gemeenteleden voor worden gewaardeerd en hooggeacht.
Daardoor zal iemand meer en meer vrijmoedigheid krijgen om het evangelie te verkondigen, maar alleen door een persoonlijke geloofsrelatie met de Here Jezus Christus.
In de verhouding gemeente vs oudsten is het belangrijk om eerst eens te kijken wat het Griekse grondwoord nu werkelijk betekent. Wat wordt of wie worden er nu precies aangeduid met het begrip ‘oudsten’. Hoe de gemeente destijds begreep en de term ‘oudsten’ verstond.
Het woord dat staat voor het instituut, een raad van oudsten, wordt alleen gebruikt in Luk.22:66, Hand.22:5 en voor ons van belang 1Tim.4:14.
In dit laatste vers is overigens meer sprake van een gezamenlijk optreden dan van een aanwijsbaar instituut, vgl. Jak.5:14 waar weer gewoon voor die zelfde handeling over de oudsten wordt gesproken en niet het woord voor raad van oudsten wordt gebruikt.
En ook de beschreven handeling (handoplegging) vindt niet plaats op gezag van de oudsten maar op dat van een bediening.
Het sterkste bewijs daarvan is dat Paulus 1Tim.5:20 schrijft aan Timotheüs, de tijdelijk daar geplaatste evangelist, en niet aan de eerder genoemde oudsten van Efeze.
Hier zie je dat van de invulling van het ambt, zoals dat tegenwoordig gebruikelijk is, (nog) geen sprake is.
Je kunt twee dingen zeggen: er is duidelijk nog sprake van een opbouw fase waar de gemeente-inrichting nog in wording is, maar het moet ons aan de andere kant ook terughoudend maken in de positionering van oudsten.
Vandaag echter geldt eerder het tegenovergestelde.
Wanneer iemand komt prediken en van daaruit woorden ontvangt voor de gemeente, of iemand wordt van buiten gevraagd bij problemen dan zie je dat het gezag door iedereen onmiddellijk bij de plaatselijke oudsten wordt gelegd.
Dat was bij Timotheüs, Titus, Paulus en de apostelen en oudsten te Jeruzalem niet het geval.
Die hadden meer gezag dan de plaatselijke oudsten.
Er was dan ook sprake van een opbouw fase, jonge gemeenten, pas bekeerden.
1Pet.5:1 leert ons dat het niet zozeer om een oudstenraad gaat, die lijnen uitzet, beleid bepaalt, beslissingen neemt, maar dat de oudere mannen hier door Petrus worden aangespoord de kudde te dienen met hun dienstbaarheid en wijsheid als goede voorbeelden..
In 1Kor.16:16 en Hebr.13:17 wordt de lezer opgeroepen zich te onderwerpen en leiding te aanvaarden. Van wie? Van oudsten? Nee, van degenen die hen voorgaan in geloof en goede werken; zij die zich voor het evangelie inspannen.
Op een andere plaats zegt Paulus: volg hun voorbeeld na.
Het zijn allemaal geen teksten waar een gezagsrelatie uit af te leiden valt tussen een instituut van oudsten en de gemeenteleden.
Toch leren we duidelijk uit de Bijbel dat in elke gemeente oudsten moeten worden aangesteld.
Hun gezag ontleenden zij echter niet op basis van het feit dat zij behoorden tot een raad of instituut, maar op basis van het feit dat zij ouderen vol van de Geest waren en zich belasten met onderwijs en prediking.
Zij waken over de zielen door die zuivere prediking en door die zuivere prediking hebben zij gezag, Hebr.13:7+17. Ook hier geldt weer dat we teksten in hun verband moeten lezen. Als we alleen vers 17 nemen, dan staat er: gehoorzaamt u voorgangers en onderwerpt u aan hen. Als dat letterlijk de betekenis zou zijn, dan staat dat in schril contrast met de oproep elkaar te dienen door de liefde. Echter het verband laat zien dat de gehoorzaamheid gevraagd wordt aan het door hen gepredikte Woord van God en dat hun wandel en geloof navolging vraagt.
Maar vaak wordt deze tekst ernstig misbruikt om beslissingsbevoegdheid en gezag te claimen op basis van het feit dat men oudste is in institutionele zin. Terwijl er zelfs bijstaat dat zij die ons voorgaan daar ook rekenschap van dienen af te leggen.
Terwijl we in de Bijbel zien dat gezag herkend en dan ook erkend wordt (een plaats gegeven wordt), op basis van het vol zijn van de Heilige Geest, de bediening die iemand had, zijn leeftijd en ervaring in het geloof en zijn voorbeeldgedrag!
Deze oudere mannen gaan daarmee de gemeente voor en rusten toe tot dienstbetoon door middel van hun door God gegeven bediening tot opbouw van het Lichaam van Christus.
Met als doel dat het Lichaam volwassen geworden, niet heen en weer wordt geslingerd door allerlei wind van leer.
Zij dienen door hun bediening (wijsheid en onderwijs) de gemeente sterk te maken zodat de gemeente in liefde zich aan de waarheid houdt en groeit naar haar Hoofd.
In het geval van het aanstellen van een apostel in de plaats van Judas wordt het lot geworpen en de uitslag daarvan erkend als aanwijzing door de Heilige Geest.
Maar daarvoor was de gemeente, 120 man groot, gevraagd met namen van broeders te komen. Petrus spreekt de 120 personen toe, Hand.1:15, en zij, Hand.1:23, stelden er twee voor.
Nadat zij eerst God hadden gevraagd degene aan te wijzen die Hij uitgekozen had om deel te krijgen aan deze apostolische bediening, wierpen zij hun loten en het lot viel op Matthias(a). Hij werd met instemming van allen toegevoegd aan de elf apostelen, Hand.1:24-26.
Let erop dat de apostelen deze twee door de gemeente aangedragen namen van broeders zonder meer accepteren.
Juist bij dit invullen van het apostelschap zouden wij verwachten dat de elf overgebleven apostelen in beraad zouden gaan wie van het begin af aan met hen Jezus had gevolgd en volgens hen geschikt was.
Maar dat doen ze niet; ze vragen de gemeente met namen te komen en nemen die zondermeer over.
Dat zien we ook bij de aanstelling van diakenen.
Ook daar kiest de gemeente, die ondertussen veel groter is, de broeders uit, die zij voor de apostelen leidden, Hand.6:3+5b.
De apostelen leggen hun dan de handen op om hen voor hun taak in te zegenen, Hand.6:6b.
De apostelen oefenen ook hier geen invloed uit op het uitkiezen van de broeders(b). De apostelen doen dit voorstel en dit vond bij de gehele gemeente instemming, Hand.6:5a.
Wanneer er in alle gestichte gemeenten oudsten worden gekozen, gebeurt dit door middel van handopsteking, Hand.14:23(SV).
Een stemming dus.
In alle gevallen gebeurde dit onder leiding van de apostelen, maar niet door coöptatie.
Wat we zien is dat de gemeente wordt gevraagd om te zien naar mannen vol van de Heilige Geest .
Vervolgens stemt de gemeente over die broeders en de gekozen broeders worden door de apostelen ingezegend.
In 1Tim.3:1-7 komen we nog een wijze tegen hoe namen van broeders bekend worden.
Een broeder heeft het verlangen het ambt te vervullen.
Dit laat zien dat wanneer de gemeente gevraagd wordt namen op te geven iemand ook zichzelf daarbij kan opgeven. De Heilige Geest heeft het al op het hart van iemand gelegd, 1Tim.3:1(c).
Paulus prijst dat door aan te geven dat zo iemand een voortreffelijke taak begeert, maar dat ook voor hem dezelfde toetsing van eisen geldt.
Omdat de Heilige Geest de gelovigen toerust, is Hij dus Degene die bepaalt wie voor een dergelijke taak geschikt of geroepen is; niet wij.
Vandaar dat we zien dat de apostelen zonder meer meegaan in de door de gemeente voorgestelde broeders en daarmee blijkbaar de leiding van de Heilige Geest in en via de gemeente erkennen. Gemeenten die beslist niet louter uit volwassenen in het geloof bestonden. Toch blijft dit Goddelijk principe dat de Geest door de gemeente heen werkt.
Oudsten dienen deze aanwijzing te onderkennen en te volgen.
Zij kunnen daar een officieel karakter aan geven, door deze personen in het openbaar tot die taak aan te stellen, b.v. onder handoplegging(d).
Tegelijkertijd krijgen we vanuit 1 Tim.5:22 een waarschuwing mee dat die bevestiging door handoplegging niet overijld moet gebeuren: laat maar eens goed gekeken worden of de persoon werkelijk voldoet aan de daartoe in de Bijbel gestelde eisen (dat we dus de stem van de Heilige Geest niet misverstaan).
Dat betekent echter weer niet dat oudsten van de weeromstuit eigen criteria moeten toevoegen waaraan iemand moet voldoen.
De Bijbel geeft zeer duidelijk en limitatief aan wat de criteria zijn, zoals eerder omschreven; vol van de Geest, met de gaven van wijsheid en onderwijs.
Voegen oudsten daar criteria aan toe dan ontstaat onherroepelijk de figuur, dat broeders die wel aan de Bijbelse eisen voldoen toch niet in aanmerking komen vanwege intermenselijke motieven en voorkeuren.
Er zijn wel naast de Bijbelse eisen, twee zaken die in het verlengde van de Bijbelse eisen aan oudsteschap gesteld moeten worden.
We mogen elkaar niet uitsluiten omdat we elkaar niet liggen.
Maar wanneer de een de ander niet uitnemender acht dan zichzelf, ontstaat er obstructie ten opzichte van het functioneren.
Er dient wel een ruiterlijk respect en hartelijke acceptatie te zijn van het anders zijn van de ander.
Zodra iemand oudste is en begint de signatuur en visie ter discussie te stellen, ook dan ontstaat een onwerkbare situatie(e).
Beide zaken, loyaliteit naar de medeoudsten en naar de gemeente, dienen derhalve van tevoren bij de door de gemeente genoemde broeders door de zittende oudsten onderzocht te worden(f).
Dit is echter wat anders dan het uitzoeken van volkomen gelijkgestemden of alleen zij die jou in de persoonlijke sfeer goed liggen.
Er mag best geschuurd en geschaafd moeten worden, zolang er maar van beide zijde de bereidheid is van de ander te leren.
Als zittende oudsten kun je er tegenop zien dat er een nieuwe oudste aanschuift waardoor zaken weer even niet als vanzelfsprekend zullen gaan.
Toch: oudsten dienen juist door verschillend te zijn complementair aan elkaar te zijn.
Het behoeft hier geen betoog hoe belangrijk dat is.
Samenvattend
De apostelen zagen de werking van en aanwijzing door de Heilige Geest door de gemeente heen.
Het gehele proces vindt in openheid plaats; op alle onderdelen is de gemeente betrokken.
Er is nergens sprake van coöptatie.
Kern is dat alle processen in de gemeente altijd gemeentelijke processen zijn, waarbij de gemeente volledig is ingeschakeld als een mondig en volwassen Lichaam(g).
Bij de aanstelling van oudsten en diakenen leiden oudsten deze stemming, maar de gemeente kiest.
Nergens komen we tegen dat oudsten buiten de gemeente om dingen besluiten of mensen aanstellen.
Dat zou ook niet in overeenstemming zijn met het algemeen geldend principe in de Nieuwtestamentische gemeente dat alles getoetst dient te worden en dat de hoofdrol daarin voor de gemeente is weggelegd.
Noten:
(a) Het lot werpen was dagelijks gebruik in de tempel om de priester van dienst aan te wijzen. Het gebruik van het lot was door God ingesteld in de wet van Mozes met de Urim en de Tummim, Ex.28:30. Het lot werpen wordt hierna niet meer vermeld.
(b) Het is heel goed mogelijk dat de apostelen de voorgestelde broeders niet eens persoonlijk kenden, gezien de grootte van de gemeente. Dat zij ook daarom de gemeente vragen met namen van broeders te komen en daar dan ook op blind varen.
(c) Op zichzelf geen vreemde figuur natuurlijk, omdat wij op elk gebied in ons persoonlijk leven leiding van de Heilige Geest zoeken en verwachten. Op allerlei gebied legt de Heilige Geest verlangens in ons hart waar wij dan vervolgens ook gehoorzaam aan dienen te zijn. Dan zal dat dus kenbaar gemaakt moeten worden ter toetsing. Want wanneer de gemeente deze broeder niet of nauwelijks heeft opgegeven dan is het niet wijs hem op het tal te stellen. Het kan een persoonlijk verlangen zijn, maar de HG heeft dat niet bij de andere gemeenteleden bevestigd.
(d) Hand.6:6, 13:3, 1 Tim.4:14, 2 Tim.1:6.
(e) Een gemeente wordt voortdurend heen en weer geslingerd als bij het aantreden van nieuwe oudsten steeds weer de fundamenten van de gemeente ter discussie worden gesteld. Vandaar dat deze in statuten dienen vastgelegd te zijn waar iemand bij het lid worden van de gemeente “ja” tegen dient te zeggen.
(f) 1 Tim.3:10 Hier staat: ook de dienaren. Het woordje ‘ook’ laat zien dat ook de oudsten getoetst en beproefd dienen te worden. Tweeledig: voldoen zij aan de genoemde eisen en twee, beoordeel dat in een proefperiode en sluit iemand niet bij voorbaat uit.
(g) Zoals Matt.18:7 en 1 Kor.5:4, waar bij gemeentetucht ook de hele gemeente betrokken wordt.
In het Nieuwe Verbond zien we dat God de gemeente instelt, (Mat.16:18; Ef.1:22; 3:10).
Dit betekende dat niet langer degenen die tot die ene natie behoorden, automatisch lid waren van het volk van God.
Nee, iedereen, uit alle volk, taal en natie, die zich bekeert tot God en Jezus aanneemt als zijn Verlosser, wordt opnieuw geboren tot individueel kind van God, (Joh.1:12-13).
Samen zijn zij de gemeente, de ecclesia, ‘uit-weggeroepenen’, met als opdracht een gemeenschap te zijn; zij vormen tezamen de gemeente van Christus(9).
Daarvan is Christus zelf het Hoofd zonder tussenlagen, (Ef.5:23; Kol.1:18).
Met de Heilige Geest geeft God bedieningen aan de gemeente; Apostelen en profeten worden het fundament genoemd naast de bedieningen van herder, leraar en evangelist.
Verder worden er oudsten en diakenen aangesteld.
En dat alles om iedere gelovige toe te rusten tot dienstbetoon, tot discipelschap.
Deze instelling en inrichting van de gemeente in het Nieuwe Verbond is een breuk met het Oude Verbond met het volk Israël.
Van twee apostelen, Paulus en Petrus, lezen we dat zij gemeenten stichtten en coachten.
De overige elf apostelen verbleven in de moedergemeente te Jeruzalem en hielden zich blijkbaar niet bezig met gemeentestichting, maar met gemeenteopbouw.
De apostelen waren echter niet een oudstenraad van de gemeente.
Alle dertien apostelen hadden wel bijzonder gezag t.o.v. alle gemeenten, maar geen beslissend gezag in één gemeente.
Kenmerkend voor dit apostelschap was dat zij vanaf het begin van het optreden van Jezus alles hadden meegemaakt, gezien en gehoord(10).
Wanneer zij spraken, spraken zij vanuit het gezag van hun bediening, het apostelschap.
Het Nieuwe Verbond leert ons verder dat oudsteschap geen bediening is, maar een ambt; een taak waarvoor iemand onder leiding van de Heilige Geest door mensen wordt aangesteld, (1Tim.3:1; Hand.6:3,6; 20:28; Titus 1:5).
Een bediening heeft iemand rechtstreeks ontvangen van de Heilige Geest en is daarmee door Christus daarin aangesteld, (1Kor.12:1;28; Ef.4:11; 1Tim.1:2-7; 2:7; 2Tim.1:11).
Beide, ambten en bedieningen komen via een weg van herkenning door de gemeente tot erkenning in de gemeente.
In het Nieuwe Verbond komen we in het kader van ons onderwerp de volgende personen tegen: oudsten, opzieners en zij-die-ons-voorgaan.
Deze begrippen worden consequent in het meervoud gebruikt.
We lezen nergens dat er sprake is van leiderschap door één persoon.
De begrippen leider(s) of voorganger(s) als zelfstandige naamwoorden worden in het geheel niet gebruikt.
We zien op momenten waar belangrijke beslissingen en uitspraken gedaan worden in de gemeente, dat zij getoetst worden en dat er instemming is van allen.
In alle relevante situaties in het Nieuwe Verbond zien we dat de gemeente de cruciale rol heeft om vast te stellen of de Heilige Geest door iemand spreekt.
Oudsten geven leiding aan dat proces, maar zijn daar tegelijk ook aan onderworpen(11).
Ook de Nieuwtestamentische brieven zijn niet gericht aan de voorganger of oudsten(12).
Dat zouden wij wel verwachten gezien de aanleiding en het vermanende karakter van sommige brieven.
Maar de brieven zijn gericht aan alle leden van een gemeente(13).
Hoewel we veel kunnen en moeten leren van de wijze waarop God in het Oude Verbond omging met en leiding gaf aan zijn volk, kunnen we dat niet zonder meer toepassen op de situatie in het Nieuwe Verbond vanwege de boven omschreven verschillen.
Daarom gaat elke verwijzing naar Mozes, de koning, de gezalfde, om Bijbels leiderschap in het Nieuwe Verbond voor de Nieuwtestamentische gemeente te onderbouwen, mank.
Nu wordt wel gezegd dat in de gemeente van Jeruzalem wel degelijk door één persoon leiding werd gegeven, en wel door Jakobus, de broer van de Here Jezus(14).
Hij zou de voorganger zijn, omdat zijn uitspraak in een bepaalde kwestie door iedereen werd aanvaard en uitgevoerd, (Hand.15:13-23).
Maar dat is inlegkunde(15).
In deze redenatie trant (namelijk vanuit positie denken) zou het bovengemeentelijk gezag van Paulus en Petrus als apostelen weer uitgegaan zijn boven dat van Jakobus, die geen apostel was, en zou wat zij zeiden meer gezag hebben gehad.
Dat wat Jakobus zegt, geeft de doorslag, maar niet omdat hij de voorganger zou zijn of namens een oudstenteam sprak, maar omdat de gemeente herkent en erkent dat wat Jakobus zegt, de wil van de Heilige Geest is(16).
Zie Hand.15:28 waar de gemeente dat in een brief ook als zodanig verwoord: “De Heilige Geest en wij hebben namelijk besloten . . . .” Dus niet Jakobus, of onze voorganger of oudsten(-team), maar de Heilige Geest met ons.
Ook al zegt vers 22a dat de apostelen en de oudsten besloten enkelen mee te sturen, dan zegt toch vers 22b dat de gehele gemeente daarmee instemde.
Dat heeft blijkbaar een functie.
De gemeente is in dit besluitvormingsproces volledig ingeschakeld.
En zo zien we de dynamiek van een levende gemeente(17).
De discussie had in het midden van de gemeente plaatsgevonden; zij was in het besluitvormingsproces volledig ingeschakeld geweest.
Hoe zou dat kunnen in een gemeente waarin maar één persoon de leiding heeft?
Of een team van oudsten de leiding neemt zonder de gemeente daarbij in te schakelen(18)?
Ook de aangeschreven engel van de gemeente in de zeven briefjes uit Openbaring is moeilijk als bewijs aan te voeren voor eenhoofdig leiderschap in de gemeente.
Door het karakter van Openbaring hebben deze zeven briefjes met name ook een symbolieke betekenis voor de hele Nieuwtestamentische gemeente.
Een engel is een dienende geest en boodschapper van God.
Daar kunnen we niet zomaar een voorganger van maken in de zin van een eenhoofdig leiderschap.
De symboliek en betekenis daarvan voor nu, gaat verder dan die van een voorganger.
Ook al, omdat het niet aansluit bij de overige brieven van het Nieuwe Testament, dus van het Nieuwe Verbond, die niet dit symbolieke karakter dragen en nooit spreken van of gericht zijn aan een vermeende voorganger.
En zo ook hier, want aan wie zijn deze briefjes eigenlijk geadresseerd, tot één persoon of tot alle gemeenten? Elk briefje eindigt met: “Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.” Elk briefje is dus aan alle gemeenten gericht. De boodschap in de briefjes geldt ook niet een persoon, maar betreft het geheel van gemeenten. De engel staat dus symbool voor de gehele gemeente.
Let wel: Johannes ziet geen engelen in de rechterhand van Jezus, maar zeven sterren die de engelen van de gemeenten voorstellen. Zoals elk kind een engel voor Gods aangezicht heeft, zo houdt Jezus in heerlijkheid in deze engelen zijn gemeenten vast in zijn rechterhand.
Naar de volgende pagina.
Noten
(9) Veel brieven duiden de aangeschreven christenen aan met de “gemeente te . . .” Ook wordt er in meervoud over “de gemeenten” gesproken. Voor al deze gemeenten geldt afzonderlijk wat geschreven wordt over het zijn van ecclesia, d.w.z. Lichaam van Christus met Christus als Hoofd.
(10) Zie Hand.1:21-22. Paulus zal mede om die reden opgenomen geweest zijn tot in de derde hemel om persoonlijk door Jezus onderwezen te worden om toch als dergelijk apostel te kunnen functioneren.
(11) Zie bijv. Hand.1:26, 6:2-3 en 15:4, 12, 22.
(12) In een enkel geval is een brief aan een persoon gericht, zoals Titus en Timotheüs, die als medewerkers van Paulus nawerk deden in een door hem gestichte gemeente.
(13) Zie elke aanhef van de brieven. Dit wordt nog eens extra onderstreept door het feit dat de gemeenten werd gevraagd hun oudsten te groeten en nadrukkelijk werd verzocht de brief aan allen te laten lezen. Deze zaken: het laten voorlezen aan iedereen, 1Tes.5:27, het sturen van brieven naar de gemeenteleden en niet naar een leidersteam, met inhouden zoals aan de Corinthiërs, zouden de meesten van ons niet zo gauw doen. Het betreffen zaken betreffende opzicht en tucht, bestemd voor een kerken- of oudstenraad. In de gemeentevisie van Paulus, geïnspireerd door de Heilige Geest, past dit blijkbaar wel.
(14) De apostel Jakobus, de broer van Johannes, is reeds vermoord door Herodes, Hand.12:1-2
(15) Gal.2:12. Ook het feit dat later blijkt dat Jakobus een kring heeft, zegt niets over zijn leiderschap en hoe dat werd uitgeoefend. Sterker, dat getuigt tegen het feit dat hij voorganger van de gemeente Jeruzalem zou zijn. Dan zou hij namelijk als voorganger van deze gemeente daarnaast ook nog een eigen kring hebben gehad die zich anders opstelde dan de gehele gemeente. Zie verder ook 1Kor.16:19, Kol.4:15 en Filemon 1:2 waar blijkt dat er meer huiskringen of gemeentes waren aan huis bij mensen die zich inspanden voor het evangelie.
(16) Dit ondanks het feit dat wat Petrus zegt veel accurater en Nieuw-testamentischer was en nog eens onderstreept werd door Paulus en Barnabas. Maar in de gegeven overgangssituatie wordt toch het compromis van Jakobus als van de Heilige Geest herkend en erkend.
(17) Nu was de gemeente te Jeruzalem buitengewoon groot. Duizenden bekeerlingen waren er en dagelijks voegde de Here mensen toe. Dat overleg te midden van de gemeente zal dus wel niet letterlijk met duizenden zijn gevoerd. Maar laat duidelijk zijn dat niet alleen de oudsten met de apostelen dit besluit namen, maar een overleg vorm hadden met de gemeente. Waarbij de gemeente de rol had de stem van de Heilige Geest te herkennen en te erkennen. Vers 4 vermeldt dat Paulus en Barnabas verslag deden aan de gehele gemeente. Vers 6 zegt dat de apostelen en de oudsten bijeen kwamen om de zaak te bezien. En Vers 12 zegt dat de gehele menigte zweeg.; niet wist wat ze moesten zeggen. Er waren dertien apostelen en met de oudsten zou dat dan een menigte zijn. Het lijkt er derhalve sterk op dat alle oudere mannen hier mee bedoeld worden als afvaardiging van deze heel grote gemeente. En in deze verlegenheid staat Jakobus op en spreekt (de wijze) woorden die iedereen herkent als van de Heilige Geest.
(18) Heel deze geschiedenis moet ons ook leren dat een oudstenraad, zeker als deze klein is, niet zonder overleg met de gemeente of als deze groot is, niet zonder een wijze vertegenwoordiging van de gemeente zaken moet bespreken en beslissen.
Een generaliserende beschouwing van wat wij van jaren leven in verschillende evangelische gemeenten, hebben meegemaakt m.b.t. gemeente en leiderschap.
Wat in het oog springt is dat als er problemen in een gemeente ontstonden die zich bijna altijd rond of door het leiderschap afspeelden.
Steeds bij het aantreden van nieuwe oudsten kwam er weer een nieuw inzicht waar een gedeelte van de gemeente zich aan onderwierp en aan gehoorzaamde in de veronderstelling dat de Bijbel dat van gemeenteleden vraagt.
Anderen die zich daar niet in kon vinden, vroegen zich af of oudsten Bijbels gezien wel zo’n vrijbrief hebben.
Kenmerkend was dat oudsten meenden bepalend leiderschap te hebben.
Uitspraken als “God geeft de visie voor de gemeente alleen aan de oudsten”, “Oudsten bepalen de richting van de gemeente”, “Oudsten nemen de beslissingen”, “Oudsten kiezen oudsten”, “De gemeente dient zich te onderwerpen aan het gezag van de oudsten” waren regelmatig te horen.
Deze opstelling van oudsten leverde op dat er veel verdeeldheid, onduidelijkheid en onrust in gemeenten was. Veel mensen verlieten gemeenten meer of minder ernstig beschadigd door deze houding van oudsten. Gemeenten vielen uit elkaar of hielden op te bestaan.
Een van de dingen die voortdurend fout ging, was dat oudsten niet gecontroleerd konden worden.
Oudsten waren bijvoorbeeld en oudstenraad en bestuur. Oudsten bleven op het pluche zitten totdat zij weggingen door onenigheid.
En door de autonome opstelling van oudsten naar de gemeenten hadden ook de gemeenten geen handvat om op de oudsten in te spreken en kon je als individu je of schikken of weggaan.
Er was daardoor geen legitieme toetsing van de handel en wandel van oudsten.
Oudsten bepaalden, zij ontwikkelden de visie, enz.
Gemeenteavonden hadden daardoor altijd een gespannen sfeer, omdat vragen daarnaar als ondermijnend werden ervaren en het niet erkennen van het gezag van oudsten.
Een sfeer van wij en zij, oudsten tegenover de gemeente.
Deze oligarchische structuur werd aangevoeld als niet Bijbels, maar de gemeente is ook geen democratie.
Er ontstond zo’n behoefte aan rust en niet weer met het aantreden van nieuwe oudsten nieuw beleid, van oudsten die oudsten uitzochten en alles voor de gemeente gingen bepalen, oudsten die de gemeente voorschreven wat er moest gebeuren, zonder de gemeente daarin te kennen, geen rekening houdend met wat er in de gemeente leefde en speelde.
Wat betekent het nu precies als je belijdt en gelooft dat de gemeente een Christocratie is; Christus in de meest praktische zin van het woord: Hoofd van de gemeente.
Dat was het algemeen verlangen, terug naar de basis, maar hoe ziet dat eruit?
Een grote moeilijkheidsfactor is dat wij allemaal zo onze eigen overtuigingen hebben van wat in de Bijbel staat m.b.t. een bepaald onderwerp.
Overtuigingen die in de loop der jaren zijn gegroeid of meegekregen.
Een oud gezegde is: elke ketter heeft zijn letter.
Daarmee wordt bedoeld dat wij bij onze eigen overtuiging altijd wel een Bijbeltekst vinden die dat ondersteunt of dat wij een tekst richting onze eigen overtuiging uitleggen.
Laten we ons dat goed bewust zijn en openstaan voor elkaars eerlijke poging tot een goed verstaan van de Bijbel.
In de volgende artikelen een weerslag van het onderzoek naar wat de Bijbel zegt over de inrichting van en leiderschap in de gemeente.
Het is een uitvoerige studie om daarmee aan te geven wat uiteindelijk het diepgewortelde gedachtegoed en de vurig verlangde signatuur van gemeente-zijn is, namelijk:
gemeente in de voetsporen van Jezus!
Graag wil ik verwijzen naar het geweldige boek van prof. dr. Gilbert Bilezikian, “De kerk als gemeenschap”. ISBN 90-6067-902-4 Nugi 635. Uitgave: Gideon, Hoornaar, Nederland.
Op de volgende pagina’s komende volgende onderwerpen aan de orde: